De 49ste week van de verpleegkundigen in Oostende bracht enkele inspirerende sessies die de toekomst van de thuisverpleging belichtten. Sandrina, kaderlid beleid bij CT Paramedics, schreef een samenvatting van wat er werd besproken tijdens deze boeiende bijeenkomsten.
Sessie 1: Visie en anders durven denken over de thuisverpleging – Minister Frank Vandenbroucke
Minister Frank Vandenbroucke opende de discussie door te benadrukken hoe cruciaal creatief beleid is in het licht van de vergrijzende bevolking en de groeiende vraag om langer thuis te blijven. Hij erkende de druk op de gezondheidszorgsector en noemde enkele positieve stappen, zoals loonverbeteringen en premies voor gespecialiseerde verpleegkundigen.
Voor zelfstandig thuisverpleegkundigen zijn er specifieke uitdagingen. Een van deze uitdagingen is bijvoorbeeld de vertraagde indexering van de nomenclatuur. Er zijn belangrijke indexaanpassingen doorgevoerd in januari 2023, en er staat nog een aanpassing gepland voor volgend jaar. Daarnaast is er een premie voor geconventioneerde verpleegkundigen, waarvan 26 miljoen euro naar onze sector is gegaan vanuit een totaal van 100 miljoen euro. Ook is er overeenstemming om geld uit het zorgpersoneelfonds in te zetten voor herintreders in de zorg. Er zijn dus verschillende ontwikkelingen gaande!
Het is duidelijk dat creativiteit in het beleid van essentieel belang is. Het eerste aandachtspunt is het beroep van verpleegkundige. Minister Vandenbroucke sprak over een zorgladder, waarbij verpleegkundigen zich kunnen ontwikkelen in hun beroep, te beginnen als basisverpleegkundige, vervolgens als verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg en uiteindelijk als gespecialiseerde verpleegkundige (master). De rol van de basisverpleegkundige leidde tot enige discussie, maar deze aanpassing was nodig om te voldoen aan een eis van de Europese Commissie.
Verder duidt hij op de noodzaak aan uitzuivering van taken. De praktijkassistent die de mogelijkheid geeft om te kijken naar wat de verpleegkundige meer kan doen zoals bijvoorbeeld een geneesmiddel toedienen zonder voorschrift van de arts. Of de structurele equipes, waarbij de minister pleit voor een soepelere inzet van zorgkundigen. Ten slotte verduidelijkte de minister dat de bekwame helper er er niet zijn om tekorten, bijvoorbeeld in woonzorgcentra, op te vangen, maar om zorg te bieden buiten zorginstellingen, zoals op kampen.
Het tweede aandachtspunt is de sector zelf. Financieringssystemen moeten worden herzien om ruimte te bieden voor preventie en organisatie, met nadruk op samenwerking. Er zijn al pilotprojecten voorgesteld die als basis kunnen dienen voor nieuwe financieringsmodellen.
Sessie 2: Evaluatie van de nieuwe nomenclatuur wondzorg
Een andere boeiende sessie draaide om de evaluatie van de nieuwe nomenclatuur voor wondzorg, die in december 2022 werd geïntroduceerd. Huisartsen, verpleegkundigen en referentieverpleegkundigen deelden hun perspectieven.
1. Kritische blik door de huisartsen
De huisartsen uitten bezorgdheid over het geleidelijk wegnemen van taken uit hun domein en benadrukten dat dit niet bevorderlijk is voor samenwerking. Ze wezen op de complexiteit van de nomenclatuur voor thuisverpleegkundigen met meer dan 60 nomenclatuurnummers.
Tijdens de sessie werd er kritisch gekeken naar de communicatie tussen artsen en verpleegkundigen, en er werden enkele verbeterpunten geïdentificeerd. Enerzijds werd opgemerkt dat bepaalde administratieve stappen, zoals het voorschrift, niet langer nodig zijn, terwijl andere, zoals het voorschrift voor het verwijderen van hechtingen en het nemen van foto’s wel nodig zijn. Het afschaffen van het voorschrift word wel erkend als een nuttige administratieve vereenvoudiging, maar veel artsen ervaren dit als verlies van controle over de opstart en verdere opvolging van de wondzorg.
Artsen brachten hun zorgen naar voren over de vertraging van adviesverlening, waarbij werd opgemerkt dat patiënten soms tot wel 6 weken moesten wachten voordat ze het benodigde advies ontvingen. De werkgroep verduidelijkte echter dat dit niet nodig is en dat advies eerder kan worden ingeroepen. Er werden ook vraagtekens gezet bij de voorwaarden met betrekking tot het maken en delen van foto’s, wat tot verdere discussie leidde.
2. Verpleegkundig Wondzorgdossier
Het verpleegkundig wondzorgdossier werd onder de loep genomen. Er werden vragen gesteld over de potentieel beïnvloedende factoren in het dossier van de huisarts, de uitgebreide beschrijvingen die worden vereist, en het feit dat patiënten het advies van de referentieverpleegkundige kunnen initiëren.
3. De resultaten van een artsenenquête
Uit een enquête onder artsen bleek dat de meerderheid op de hoogte was van de nieuwe nomenclatuur voor wondzorg. De meldingen werden voornamelijk gedaan via e-health en andere kanalen zoals beveiligde e-mails. Positieve aspecten omvatten verbeterde samenwerking, minder administratieve lasten en betere patiëntenuitkomsten. Er wordt echter minder advies aan huisartsen gevraagd dan voorheen.
4. (Referentie)verpleegkundigen
Referentieverpleegkundigen pleiten voor betere opleiding en vergoeding. Vanuit de sector werden ook enkele frustraties benoemd, zoals de overmatige administratie en softwareproblemen, waarbij werd opgemerkt dat niet alle programma’s even gebruiksvriendelijk zijn. Er zijn verschillende meningen over de termijn van 6 weken. Sommigen vinden dit te lang, anderen te kort. Er zijn ook vragen over het nemen van foto’s op gevoelige plaatsen en het nemen van foto’s om de 14 dagen bij chronische wonden. Bovendien geven verpleegkundigen aan weinig feedback te ontvangen van de artsen, het voelt dus vaak als eenrichtingsverkeer.
De nieuwe nomenclatuur voor wondzorg wordt over het algemeen niet als een vereenvoudiging ervaren, en er zijn nog steeds onduidelijkheden, zoals bij stoma’s, PICC-lijnen en wonden met wieken.
De werkgroep benoemde enkele aanvullende verbeterpunten, waaronder extra verstrekkingen die door de referentieverpleegkundige kunnen worden aangerekend, het eerste advies dat kan worden gegeven door de referentieverpleegkundige die ook de vaste verpleegkundige is, en het voorschrijven van wondzorgmateriaal door de (referentie)verpleegkundige.
5. De conclusie
Er werd afgesloten met het benadrukken van de positieve aspecten waaronder de cumuls die mogelijk zijn, de vergoeding voor een verband zonder toezicht, de vergoeding voor aanwezigheid van de vaste verpleegkundige, de bijkomende verstrekkingen, het afschaffen van het voorschrift en de nieuwe rol van de referentieverpleegkundige. Kortom, het is van belang om te onthouden dat wondzorg een competentie van de verpleegkundige is, en de onafhankelijkheid op dit gebied moet worden behouden.